Bewoners van woonzorgcentra verblijven er gemiddeld 2,9 jaar
Belgen gaan minder, op latere leeftijd en wanneer ze méér zorgbehoevend zijn naar een woonzorgcentrum dan 5 jaar geleden. Ze overlijden ook steeds vaker in het woonzorgcentrum dan in het ziekenhuis. Een Belg is nu gemiddeld 82,8 jaar als hij naar een woonzorgcentrum gaat, een stijging met een half jaar op vijf 5 jaar tijd. Hij verblijft er gemiddeld 2,9 jaar. Eén op de 5 tachtigplussers verblijft in een woonzorgcentrum. Maar liefst 3/4de van de bewoners van woonzorgcentra is vrouw.
Welke weg gaan we op met de zorg voor onze ouderen? Deze vraag zal de komende weken en maanden steeds luider klinken en zal nog voor heel wat discussie zorgen. De Socialistische Mutualiteiten houden al sinds jaren een pleidooi voor een warme ouderzorg, voor een maatschappij waar ook ouderen niet alleen integraal deel van uitmaken maar ook de beste zorgen krijgen. In dit kader werkten we de afgelopen jaren een reeks van concrete voorstellen uit en publiceerden we ook een aantal studies.
Om het debat verder te voeden, beslisten we om een reeks van cijfers samen te zetten omtrent de ouderenzorg. In dit nummer focussen we ons op het profiel van de oudere in de woonzorgcentra en stellen we ons onder meer de vraag hoe lang ze er verblijven, en of dit de afgelopen jaren geëvolueerd is. Deze cijfers kunnen ook als nulpunt fungeren om in een later stadium het effect van het coronavirus in de rusthuissector te meten.
Download het volledige persbericht (met grafieken en referenties) (.pdf)
Data en methodologie
We baseren ons voor deze studie op cijfers tot en met 2018. Deze cijfers komen uit 2 datasets:
- Om het aandeel van de leden te bepalen die in een woonzorgcentrum verbleven, werd gebruikgemaakt van de jaarlijkse populatiebestanden (2001-2018). Hier wordt enkel gekeken of bij het lid tijdens een bepaald jaar minstens 1 keer een forfait ROB/RVT werd gefactureerd.
- De overige cijfers werden berekend op basis van een gedetailleerd bestand met daarin alle facturatiegegevens van de leden die in een woonzorgcentrum verbleven in de periode 2004-2018. Deze werden gekoppeld met gegevens over ziekenhuisopnames in dezelfde periode. Het resulterende bestand werd vervolgens opgeschoond. Leden die jonger waren dan 60 jaar bij hun eerste verblijf in het woonzorgcentrum werden niet mee opgenomen in de analyse (aspecifieke problematiek). Deze groep is beperkt bij mannen (3,2 % van de mannelijke bewoners van woonzorgcentra was jonger dan zestig jaar toen ze naar het woonzorgcentrum gingen, en nog meer bij de vrouwen (1,3 %).
Om de gemiddelde verblijfsduur in een woonzorgcentrum te berekenen, wordt als startpunt de datum van eerste verblijf (i.e. de eerste datum waarop een forfait ROB/RVT gefactureerd werd) genomen, en als eindpunt de datum van overlijden. De opnamedagen in een ziekenhuis (met uitzondering van daghospitalisatie) en het aantal dagen zonder facturatie ROB/RVT en zonder ziekenhuisopname (i.e. verbleven thuis of ergens anders) tellen daarbij niet mee.
De opdeling naar gewest bij de cijfers berekend op basis van de 2de dataset is gebaseerd op de woonplaats op het moment (30 juni of 31 december) dat het dichtst aansluit bij de overlijdensdatum.
Iets meer dan 1 op de 5 tachtigplussers verblijft in een woonzorgcentrum
- In 2018 verbleven er iets meer dan 43 000 leden van 65 jaar of ouder minstens 1 dag in een woonzorgcentrum. Het gaat om 7,6 procent van alle 65-plussers. Bij de 80-plussers gaat het over bijna 33 000 leden (20,6 % van alle 80-plussers), of iets meer dan 1 op de 5.
- Vrouwen verblijven vaker in het woonzorgcentrum dan mannen. Bijna 3 kwart (73 %) van de bewoners van 65 jaar of ouder zijn vrouw, bij de 80-plussers stijgt dit tot 78 procent. 1 op de 4 vrouwelijke 80-plussers verblijft in een woonzorgcentrum tegenover 1 op de 8 mannen (12,8 %).
- In Vlaanderen verblijft 1 op de 5 tachtigplussers (19,3 %) in een woonzorgcentrum. Dat is iets minder dan in Wallonië (22,1 %) en in Brussel (20,6 %).
- 80-plussers gaan nu iets minder vaak naar het woonzorgcentrum dan in 2008. In 2018 verbleef ongeveer 1 op de 5 tachtigplussers (20,6 %) in een woonzorgcentrum. In 2008 was dat nog 22,1 procent, of een daling met 1,5 procentpunt.
- Kwetsbare ouderen komen vaker in een woonzorgcentrum terecht dan kansrijke groepen. Ruim 1 op de 4 tachtigplussers met recht op verhoogde tegemoetkoming verblijft in het woonzorgcentrum (27,3 %) tegenover bijna 1 op de 6 zonder verhoogde tegemoetkoming (15,7 %). 42,3 procent van alle bewoners van de woonzorgcentra heeft recht op verhoogde tegemoetkoming. In Vlaanderen (44,2 %) is dit nog meer uitgesproken dan in Brussel (43,0 %) en Wallonië (39,7 %). Dat is opvallend, ook gezien Vlaanderen proportioneel minder personen met verhoogde tegemoetkoming kent dan de andere gewesten.
- 80-plussers met een Belgische of Noord-Europese nationaliteit belanden beduidend vaker in het woonzorgcentrum dan ouderen met een andere nationaliteit. Van de 80-plussers met Belgische nationaliteit verblijft 21,1 procent in het woonzorgcentrum. Voor de 80-plussers met Noord-Europese of andere westerse nationaliteit loopt dit op tot 23,7 procent. Voor de 80-plussers met Zuid-Europese nationaliteit bedraagt dit 15,4 procent, en 11,3 procent voor diegenen met Oost-Europese nationaliteit. Van de 80-plussers met Turkse nationaliteit verblijft 2,1 procent in het woonzorgcentrum en voor 80-plussers met Marokkaanse nationaliteit bedraagt dit slechts 0,6 procent. Voor 80-plussers met een andere niet-westerse nationaliteit tot slot bedraagt het 5,0 procent.
- In 2018 had 93,5 procent van alle 80-plussers die in een woonzorgcentrum verbleven de Belgische nationaliteit (97 % in Vlaanderen, 79 % in het Brussels gewest en 93 % in Wallonië). Van de andere nationaliteitsgroepen zijn enkel de Zuid-Europeanen een belangrijke groep (3,3 % van alle 80-plussers die in België in een woonzorgcentrum verblijven).
Gemiddelde leeftijd bij eerste verblijf in woonzorgcentrum is 82,8 jaar
Ouderen zijn gemiddeld 82,8 jaar wanneer ze naar een woonzorgcentrum gaan. Vrouwen zetten de stap later dan mannen (83,5 jaar tegenover 81,6 jaar).
- Vlamingen en Brusselaars (beiden 83,2 jaar) zijn gemiddeld iets ouder dan Walen (82,4 jaar) als ze naar het woonzorgcentrum verhuizen. Dit toont zich zowel bij mannen: 82,1 jaar in Vlaanderen, 81,4 in het Brussels gewest en 81,0 in Wallonië; als bij vrouwen: 83,8 jaar in Vlaanderen, 84,0 jaar in het Brussels gewest en 83,1 jaar in Wallonië.
- Op 5 jaar tijd is de gemiddelde leeftijd bij eerste verblijf in een woonzorgcentrum met ongeveer een half jaar toegenomen: van gemiddeld 82,6 jaar in 2013 naar 83,1 jaar in 2018. In Brussel en Wallonië is de gemiddelde leeftijd bij eerste verblijf sterker gestegen dan in Vlaanderen.
Bewoners verblijven gemiddeld 2,9 jaar in een woonzorgcentrum
- Ouderen verblijven gemiddeld 2,9 jaar in een woonzorgcentrum. Vrouwen verblijven er gemiddeld langer dan mannen. Voor personen overleden in 2018 bedraagt de verblijfsduur gemiddeld 3,4 jaar voor vrouwen en 2,0 jaar voor mannen.
- De gemiddelde verblijfsduur ligt lager in Vlaanderen (2,8 jaar) dan in Brussel (3,3 jaar) en Wallonië (3,0 jaar). Voor mannen gaat het om 2,0 jaar in Vlaanderen, 2,6 jaar in het Brussels gewest en 2,0 jaar in Wallonië. Voor vrouwen om 3,2 jaar in Vlaanderen, 3,7 jaar in Brussels gewest en 3,5 jaar in Wallonië.
- Achter deze gemiddelden gaat evenwel een genuanceerdere realiteit schuil. Veel mensen verblijven minder lang in een woonzorgcentrum. Bijna de helft van de mannen (47,2 %) verblijft minder dan 1 jaar in het woonzorgcentrum, voor vrouwen is dit ruim 1 op de 4 (28,9 %). De mediane verblijfsduur in een woonzorgcentrum bedraagt 2 jaar. Dit betekent dat de helft van de bewoners minder dan 2 jaar in het woonzorgcentrum verblijft en de andere helft meer dan 2 jaar. Ook hier zien we dat mannen er minder lang (1,1 jaar) verblijven dan vrouwen (2,6 jaar). In Vlaanderen is dit 1,1 jaar bij mannen en 2,4 jaar bij vrouwen, in het Brussels gewest 1,7 jaar bij mannen en 2,9 jaar bij vrouwen en in Wallonië 1,0 jaar bij mannen en 2,6 jaar bij vrouwen.
- Ten opzichte van 2013 is de gemiddelde verblijfsduur ongeveer stabiel gebleven.
3/4de van de bewoners is zwaar zorgbehoevend
Interessant is ook na te gaan hoe zorgbehoevend ouderen zijn die in het woonzorgcentrum verblijven, en wat de evolutie is doorheen de tijd. Die zorgbehoevendheid meten we aan de hand van de Katz-schaal. Op basis van de score op deze schaal wordt aan de bewoners een verschillend forfait toegekend. Een forfait O of A is voor de minst zorgbehoevenden, een forfait B, C, Cd, Cc of D voor de meer zorgbehoevenden.
- Het overgrote deel van de bewoners is (zwaar) zorgbehoevend (forfait B, C, Cd, Cc of D op de Katz-schaal). 3/4de van de vrouwen en bijna 2/3de van de mannen heeft een zwaar zorgprofiel tijdens hun verblijf in het woonzorgcentrum.
- Dit is nog meer zo in Vlaanderen (77 % van de bewoners met zwaar zorgprofiel) dan in Brussel (66 %) en Wallonië (69 %).
- Zowat 1 op de 3 bewoners lijdt aan dementie (categorie Cdem en D op de Katz-schaal).
- Op 5 jaar tijd is het zorgprofiel van de bewoners in heel het land sterk toegenomen. Bij bewoners van woonzorgcentra overleden in 2013 had 68,9 procent een zwaar zorgprofiel, bij personen overleden in 2018 (en die minder dan 10 jaar in een woonzorgcentrum verbleven) was dat 75,9 procent. In Vlaanderen nam het aantal zwaar zorgbehoevenden over 5 jaar toe met 8,6 procentpunt tot 80 procent, in Wallonië met 5,1 procentpunt tot 73,3 procent en in Brussel met 7,5 procentpunt tot 68,9 procent.
Helft bewoners komt in woonzorgcentrum terecht na ziekenhuisverblijf
Een ziekenhuisopname is voor veel mensen een ‘toegangspoort’ tot het woonzorgcentrum. Voor personen overleden in 2018 sluit in 46,7 procent van de gevallen het eerste verblijf in een woonzorgcentrum rechtstreeks aan bij een ziekenhuisopname. Dit is nog vaker het geval in Brussel (53,0 %) dan in Vlaanderen (44,4 %) of in Wallonië (47,9 %). Bij personen overleden in 2013 lag het globale percentage met 49,3 procent iets hoger (48,8 % in Vlaanderen, 50,1 % in Wallonië), maar was het percentage wel lager in het Brussels gewest (47,9 %).
Ook tijdens hun verblijf in een woonzorgcentrum worden veel bewoners tijdelijk opgenomen in een ziekenhuis. Voor personen overleden in 2018 ging het om gemiddeld 27 dagen (26 dagen bij mannen, 28 dagen bij vrouwen) tussen het moment van eerste verblijf in een woonzorgcentrum en de datum van overlijden. Het aantal dagen ziekenhuisverblijf ligt merkelijk hoger in Brussel (34 dagen) en Wallonië (31 dagen) dan in Vlaanderen (22 dagen). Voorts verbleven sommige bewoners ook een tijd noch in het ziekenhuis noch in het woonzorgcentrum. Dit kan zijn omdat ze bijvoorbeeld (tijdelijk) thuis verbleven na een eerste periode van verblijf in een woonzorgcentrum. Dat is het geval bij iets meer dan een kwart (27 %) van de rusthuisbewoners overleden in 2018 (24 % bij mannen, 28 % bij vrouwen). Het gaat gemiddeld over 105 dagen tussen het moment van eerste verblijf en de dag van overlijden (84 dagen bij mannen, 117 dagen bij vrouwen; 78 dagen in Vlaanderen, 103 dagen in Brussels gewest en 133 dagen in Wallonië).
3 kwart van de bewoners overlijdt in het woonzorgcentrum
- 3 kwart (74 %) van de bewoners van een woonzorgcentrum overlijdt in het woonzorgcentrum zelf en ruim een kwart (26 %) in het ziekenhuis.
- In Vlaanderen sterft men vaker in het woonzorgcentrum (80 %) dan in Brussel (66 %) en Wallonië (69 %).
- Tussen 2013 en 2018 is er een trend naar iets meer overlijdens in het woonzorgcentrum (70 % in 2013 vs. 73 % in 2018) en iets minder overlijdens in ziekenhuizen (30 % vs. 27 %). Dat geldt echter alleen voor personen overleden in Vlaanderen en Wallonië: in het Brussels gewest waren er in 2018 procentueel meer overlijdens in een ziekenhuis dan in 2013 (33 % in 2013 vs. 35 % in 2018) en dus minder in een woonzorgcentrum (67 % vs. 65 %).
Aanbevelingen
Uit het drama dat zich tijdens de coronacrisis heeft afgespeeld in de woonzorgcentra, moeten de nodige lessen getrokken worden om onze woonzorgcentra en de bredere ouderenzorg anders en beter te organiseren. Een betere financiering, een globale herziening van de personeelsnormen, kleinschaligheid in de organisatie, samenwerking tussen woonzorgcentra onderling en tussen woonzorgcentra en ziekenhuizen enerzijds en de brede eerste lijn anderzijds, het garanderen van inspraak van de ouderen … vormen volgens ons alvast allemaal essentiële bouwstenen.
Daarnaast herhalen wij onze 5 basisprincipes die we reeds in 2014 formuleerden in het kader van onze campagne Alle Vijf. Deze zijn immers nog steeds, en meer dan ooit, actueel:
- Menselijke en kwaliteitsvolle ouderenzorg voor iedereen. Ouderen hebben recht op de beste zorgen. Dat staat voor ons buiten kijf. Wij gaan voluit voor menselijke, betaalbare en kwaliteitsvolle ouderenzorg. Voor iedereen. Allemaal. Zonder onderscheid.
- Hoe financieren we dat? Samen. Wij geloven in solidariteit tussen arm en rijk, jong en oud, gezond en ziek. Gelukkig oud worden met de juiste zorg mag geen privilege zijn. Daarom moeten we solidair durven investeren in de ouderenzorg. Iedereen draagt bij, maar de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten.
- Het zorgaanbod moet tegemoetkomen aan de noden van ouderen. De ene oudere wil thuis blijven wonen, de andere verkiest een woonzorgcentrum. Sommigen kunnen een beroep doen op mantelzorgers, anderen niet. Elke zorgvraag is anders. Daarom moeten de bevoegde overheden investeren in een passend aanbod en in kwaliteitsvolle jobs. Want wachtlijsten horen niet thuis in de ouderenzorg, evenmin als winstbejag. Ouderenzorg is geen koopwaar.
- We schuiven ouderen niet aan de kant. Ouderen maken deel uit van onze samenleving. Ze hebben hun eigen mogelijkheden en kwetsbaarheden. Net als jij en ik. Goede zorg is belangrijk, maar onvoldoende. Wij pleiten voor aangepaste woningen, psychosociale ondersteuning, bestrijding van eenzaamheid,… Wij vinden dat ouderen, ongeacht waar ze verblijven, recht hebben op respect voor hun keuze bij levenseindebeslissingen.
- Ouderen verdienen een warme begeleiding op maat. Ze hebben recht op een luisterend oor, een helpende hand, een warm hart. We gaan voor een ouderenzorg gedragen door mensen en sociale organisaties.
Download het volledige persbericht (met grafieken en referenties) (.pdf)